COLUMN | Jelle Baak
Vermogende particulieren worden belast in de Inkomstenbelasting in box 3, vermogensrendementsheffing genaamd. Vermogend ben je al volgens de fiscus als je per saldo meer bezit dan € 57.000 of het dubbele als je een (fiscale) partner hebt.
Er is al jaren veel te doen over de belastingheffing in box 3, omdat deze uitgaat van gemiddelde rendementen, forfaits genoemd. Voor vastgoed, effecten en leningen wordt bijvoorbeeld uitgegaan van circa 6% per jaar, wat in sommige gevallen echter niet gehaald wordt. Na de spaarders die met succes bezwaar maakten tegen te hoge belastingheffing op grond van aantasting van het eigendomsrecht, het zogenaamde Kerstarrest 24 december 2021, hebben ook anderen dat met meer of minder succes gedaan. In enkele gevallen is doorgeprocedeerd tot de Hoge Raad en die heeft op 6 juni jl. diverse uitspraken gedaan, dat zal u mogelijk niet zijn ontgaan.
De uitspraken van de Hoge Raad moeten duidelijkheid verschaffen. Want de uitspraak van de hoogste rechter in Nederland moet voor een definitieve afhandeling van de zaak/zaken gelden. Maar in de uitspraken van 6 juni staan wel een paar inconsequenties en losse eindjes, waardoor er in veel gevallen duidelijkheid juist ontbreekt.
De Hoge Raad handhaaft de lijn dat er forfaitair niet meer mag worden belast dan het werkelijke rendement. Dit geldt eigenlijk vanaf 2017 totdat er een nieuwe wet ingaat, waarschijnlijk 2027. Dus is het werkelijk rendement lager dan waarvoor je wordt aangeslagen dan kan je bezwaar maken. Wel moet je dat lagere rendement dan zelf aantonen.
Het werkelijk rendement wordt nu verder als volgt ingevuld door de Hoge Raad:
1. Het gehele box 3-vermogen dient in aanmerking te worden genomen, zonder aftrek van het bedrag aan heffingsvrije vermogen;
2. Het werkelijke rendement betreft het saldo van positieve en negatieve resultaten van de verschillende vermogensbestanddelen in enig jaar, inclusief vermogensbestanddelen die men in de loop van het jaar heeft gehad. Dus niet alleen voordelen zoals rente, dividend en huur, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen, gerealiseerd en ongerealiseerd;
3. Geen rekening wordt gehouden met inflatie en positieve of negatieve rendementen in andere jaren;
4. Geen rekening wordt gehouden met kosten. Maar wel mag rekening worden gehouden met op schulden betrekking hebbende renten.
De opmerkelijke zaken zijn onder 2, dat ook ongerealiseerde waardeveranderingen moeten worden meegenomen. Gerechtshoven hadden nu juist in uitspraken gesteld dat ongerealiseerde waardeveranderingen niet in de belastingheffing moeten worden meegenomen. Immers indien een waardestijging niet is gerealiseerd is het geld er vaak ook niet om de belasting te kunnen betalen.
En onder 3 is bepaald dat verliezen van een jaar niet kunnen worden verrekend met winsten uit een ander jaar, geen verliesverrekening toepassen dus.
Maar het meest omstreden punt vind ik onder 4, dat er geen kosten mogen worden afgetrokken, behalve renten op schulden. Dit baseert de Hoge Raad op de wetshistorie van de vermogensrendementsheffing uit 2001. Opmerkelijk omdat de punten onder 1 , 2 en 3 gebaseerd lijken te zijn op het wetsvoorstel uit 2023 voor de nieuwe box 3, Wet werkelijk rendement box 3, die waarschijnlijk ingaat in 2027. Dit is een grote tegenstrijdigheid, want in het wetsvoorstel voor de nieuwe box 3 zijn kosten wèl aftrekbaar. Daarbij moeten we denken aan bijvoorbeeld OZB, VVE bijdragen en onderhoud bij vastgoed, vermogensbeheer bij effecten, etc. Dat maakt vaak een groot verschil.
Er zijn nu allerlei onbeantwoorde vragen die op het bordje van de Belastingdienst liggen. Hoe bepaal je bijvoorbeeld het rendement van een onverhuurde tweede woning voor eigen gebruik? En hoe bepaal je de waardemutaties van vastgoed en andere beleggingen, waarvoor niet ieder jaar een waardebepaling plaatsvindt? Wel geeft de Hoge Raad aan dat bij woningen uitgegaan moet worden van de WOZ-waarde.
De Belastingdienst is nu onder hoogspanning bezig procedures en een digitaal formulier te ontwikkelen voor diegenen die bezwaar kunnen en willen maken tegen de aanslagen box 3 2021 t/m 2023. Hierover zal in het najaar meer informatie beschikbaar komen. Waarschijnlijk zal pas in 2025 een stroom van definitieve aanslagen box 3 over 2021 t/m 2023 op gang komen, waartegen zelf of via de adviseur bezwaar kan worden gemaakt. Op dit moment kunnen belastingplichtigen die menen dat ze in één van deze jaren te zwaar zijn belast nog niets, omdat de definitieve aanslag nog niet is opgelegd. Op het Ministerie van Financiën zal wel opgelucht zijn gereageerd na de Hoge Raad uitspraken. Het werkelijk rendement bepalen zonder rekening te houden met waardeveranderingen en met aftrek van kosten had veel meer belasting gekost. Kijk maar naar de ontwikkeling van de WOZ-waarden en stijging van effecten de laatste jaren. Mijn conclusie is dat er niet veel belastingplichtigen zullen zijn die met succes bezwaar kunnen maken tegen hun aanslagen box 3, teleurstellend kortom.